Precies tien jaar geleden liep ik in Frankrijk, onderweg naar Santiago de Compostella. Net getrouwd en bijna dertig jaar jong. Nu loop ik op Ons Kloosterpad. Net gescheiden en bijna veertig jaar oud. Ik inventariseer de spullen die ik bij mij heb. Alleen mijn fleecetrui en waterfles zijn hetzelfde. Ik glimlach bij het zien van mijn gedeukte waterfles. Ooit had ik er vier – geen overbodige luxe wanneer je lange wandelingen maakt in augustus. Maar wat paraplus zijn voor anderen, zijn waterflessen voor mij. Ik heb de slechte eigenschap ze kwijt te raken. In een trein in Rusland, op Hadrian’s Wall, en op een strand in Costa Rica. Verder wandelend speel ik met de gedachte van een wandelmuseum. Vol met spullen en verhalen. In mijn jaszak voel ik de steen die ik jaren geleden van een medewandelaar heb gekregen. En ik denk aan de insigne van Maria die mijn ex-man al jaren in zijn portemonnee bij zich draagt. Kleine objecten die bibliotheken aan verhalen vertegenwoordigen.
Opeens brengt een grote, blonde hond mij naar het hier en nu. De hond begroet mij met zoveel enthousiasme dat hij mij bijna de Grote Wetering in duwt. Zijn baasje spreekt hem streng toe, maar ik geef de hond een dikke knuffel. Want in tijden van corona moet je elke mogelijkheid van fysiek contact aangrijpen. De volgende kilometers denk ik aan een andere blonde, die ik twee weken geleden heb ontmoet op de Veluwe. Hij liep niet op vier poten, maar op twee legerkisten. Met hem zou ik graag de 330 kilometer van Ons Kloosterpad lopen. Niet omdat hij net als ik een wandelaar is en heel wat kilometers in de benen heeft. Maar omdat ik 330 kilometer lang met hem wil praten en stil wil zijn. De personen met wie je uren kunt wandelen, zijn je echte vrienden én worden door het wandelen betere vrienden. Ik heb geleerd dat dit ook voor jezelf geldt. Twee jaar geleden liep ik alleen in Frankrijk. Het was de bedoeling dat ik in drie weken naar de Spaanse grens zou lopen. Ik was op dat moment niet de beste vriendin voor mijzelf. De uren alleen op het pad benauwde mij. Na drie dagen heb ik een huisje aan een meer gehuurd waar ik de volgende dagen “De toverberg” van Thomas Mann las en veel rode wijn dronk. Uiteindelijk heeft mijn zusje – die in Frankrijk woont – mij opgehaald en heb ik een week in haar gastenverblijf gelogeerd.
Tevreden constateer ik dat ik nu weer alleen kan wandelen. Ik neem een slok uit mijn waterfles en zie in de verte Kasteel Heeswijk opdoemen. Ik ben bijna aan het einde van de eerste etappe. Maar deze Brabantse pelgrimage smaakt naar meer en ik besluit – bij het gebrek aan het telefoonnummer van de blonde man op legerkisten – dat ik de komende weken het hele pad alleen ga lopen. Omdat een pelgrimage niet een pelgrimage zou zijn zonder een paar wonderen, krijg ik een minuut later een appje van een oud-collega die reageert op mijn bericht op Instagram: “Heerlijk dat kloosterpad! Ik doe graag een etappe met je mee.” Het is duidelijk. Deze tocht is bedoeld om niet alleen betere vrienden met mijzelf te worden, maar ook met anderen. Ruim 330 kilometer aan nieuwe verhalen. En hopelijk heb ik aan het einde nog mijn waterfles.