In het Nederlands komt er in sommige vaste combinaties een -s achter het hele werkwoord: hoofdbrekens hebben, tot ziens, het was menens, tot bloedens toe. In onze Brabantse dialecten hebben we nog veel meer van zulke gevallen. Hieronder staan er enkele uit de Langstraatregio.
Waar komt het vandaan?
Deze -s is een oude naamvalsvorm: een tweede naamval om precies te zijn. Het is dezelfde -s als die je vindt in oude Nederlandse verbindingen als in naam des Konings en de vrouw des huizes. Maar hier is iets geks aan de hand: in die combinaties geeft de tweede naamval bezit aan – dus iets met ‘van’: ‘in naam van de koning’ en ‘de vrouw van het huis’. In de Brabantse zinnetjes is dat niet zo, want je kunt er geen enkele naar het Nederlands vertalen met ‘van’. Hoe zit dat?
In het verre verleden van het Brabants gingen mensen de vórm van de tweede naamval (dus die met een -s) ook in andere gevallen gebruiken, zoals na een voorzetsel (vur haauwes) en als lijdend voorwerp (grommes krèège). Het werd dus een soort alles-in-één-naamval.
Nòr Tinies
Hetzelfde is gebeurd bij persoonsnamen. Kijk maar naar de vorm Tinies in zin 3: bè Tinies. Die -s is dezelfde tweedenaamvals-s als in het Nederlandse Tinies moestuin of Tinies kleinkind, maar in het Brabants gebruiken we die vorm nu ook na voorzetsels en als lijdend en meewerkend voorwerp van de zin: ik gòi nòr Tinies, daor hedde Tinies en gift ’r Tinies ok mer eêne.