In iedere plaats is het Brabants anders. Dialectoloog Toon Weijnen onderzocht in de jaren 30 onder andere hoe mensen 'meisje' in hun dialect zeiden. Hij verzamelde data uit 239 plaatsen en vond woorden als maske in Woensdrecht, durske in Rosmalen, en megje in Budel. Het kaartje dat je hier ziet, is een bewerking van Weijnens kaart uit 1937. Hieronder lees je waar al deze woorden vandaan komen.

Meisjes

Meske, maske, meiske en maiske komen van het Middelnederlandse (oftewel laatmiddeleeuwse) meyskijn. In het Hollands werd dat meisje – en dus ook in het Standaardnederlands. Het Westhoekse maisje zit daar dicht bij.

Meyskijn was een afleiding van een woord waar we maagd aan hebben overgehouden. Die g is bewaard gebleven in het Budelse megje.

Meidje is een verkleinvorm van meid. Door heel de provincie heen vind je ook medje, een vorm die opvallend genoeg ontbreek op Weijnens kaart.

Deerntjes

Durske, dirske, derske, deerske en derke zijn verkleinwoorden van het Middelnederlandse deerne (‘meisje; dienstmeid’). De Brabantse woorden zijn dus verwant aan het Nederlandse deerntje.

De s van vormen als durske is ontstaan uit de r. Dat was in bepaalde woorden in Oost-Brabant vroeger namelijk een ‘suizende r’, een klank die ratelde als een r maar suisde als een s. Je vindt een restje van die suizende r in de vorm van rz in woorden als skaarze (‘bijeenscharen’), slaorzig (‘slordig’) en de achternaam Van Deurzen, letterlijk ‘van Deurne’, een plaats die in het dialect dan ook Deurze heet.

De vormen djurske en djerke zijn nu sterk verouderd. Ze bevatten de zogeheten stijgende tweeklanken ju en je, die je in heel oude vormen van Oost-Brabantse dialecten ook vindt in woorden als bjumke (‘boompje’) en mjester (‘meester’).

Wichten

Wicht bestaat in het Standaardnederlands ook, maar daar heeft het een negatieve bijklank gekregen. Het komt van het Middelnederlandse wicht (‘ding; schepsel; kind’).