Een zinnetje als hij fietst vaak kun je niet in het Brabants vertalen met hij fietst vaok. Daar betekent vaok hoogstens ‘slaap’. (Denk aan Klaas Vaak!) In plaats daarvan hoor je woorden als dikkels, dik en duk.
Op bijgaand kaartje zie je waar die woorden in 1937 gebruikt werden. Toon Weijnen verzamelde daarvoor data uit maar liefst 239 plaatsen.
Waar komt het vandaan?
Dik en duk zijn het oudst. Ze komen van het Oudnederlandse thicko (12e eeuw). Dat betekende ‘vaak’. Het was een vorm van thicki, dat ‘dik’, ‘omvangrijk’ en ‘veelvuldig’ betekende en waar ook het Nederlandse dik uit is ontstaan.
In de latere middeleeuwen veranderde thicko in dicke en ducke. Later verloren die woorden hun -e en zo kregen we dik en duk. Die u-vorm is bewaard gebleven in Noord-Oost-Brabant.
Dikwijls en dergelijke
Dikwijls, dikkels, dikwels en dergelijke komen van de combinatie dicke wile, letterlijk ‘veelvuldige poos’. Wile was de voorloper van wijl.
Dicke wile werd dicwile en kreeg uiteindelijk dezelfde -s die je in woorden als straks, vervolgens en soms vindt. Zo veranderde het in dikwijls. Doordat de klemtoon op dik- lag, werd het deel -wijls steeds luier uitgesproken. Zo veranderde dikwijls via dikwels (met de e van de) in veel plaatsen in dikkels. Dikkels veroverde grote delen van Midden-Brabant, waar dik beperkt werd tot de combinatie dik zat. Diekels is typisch voor Zuid-West-Brabant.
Dikstentijds
In Midden- en Oost-Brabant vind je ook nog vormen als diksentij(d), diksentè en dukstentieds. Die komen van dikstentijds, letterlijk ‘veelvuldigste tijd’.