Wat zeg jij in het Brabants? Ik kon nie slaope of ik kos nie slaope? In 1937 was kon nog relatief zeldzaam in Noord-Brabant. Je kwam het vooral tegen in het noordwesten. In de rest van de provincie was het kos of iets wat daarop leek, zoals koes of kost.

Waar komt dat opvallende verschil tussen kon en kos vandaan? Daarvoor moeten we terug naar de dialecten van de middeleeuwen, die we het Middelnederlands noemen.

De Middelnederlandse voorloper van het werkwoord kunnen was connen. Om daar de verleden tijd van te maken, voegden mensen de uitgang -de toe. Zo kreeg je bijvoorbeeld ic conde en wi conden.

Uit conde ontstond kon. Mensen lieten het stukje -de mettertijd dus gewoon weg. In het Brabants veranderde het meervoud conden in konne – net zo d-loos als het enkelvoud dus.

Nog even terug naar dat Middelnederlands. Niet iedereen zei conde: er waren ook gebieden waar het conste was. Het stukje -st- hadden mensen gekopieerd van wiste (‘wist’) en moeste of moste (‘moest’). In het middeleeuwse West-Brabants vinden we zelfs de hij/zij-vorm coste.

Zoals wiste en moeste hun uitgang -te verloren en wies en moes werden, zo veranderde co(n)ste in kos – al vind je in sommige Brabantse regio’s nog varianten als wiest, moest en kost met een t. Daar heb je in het meervoud ook koste, terwijl het elders kosse is.

In een groot deel van het oude kos-gebied hoor je tegenwoordig gewoon kon. Onderzoeker Weijnen zei in 1937 al dat de vorm kon aan het binnendringen was in allerlei plaatsen. ‘De grens tusschen de s-vormen en de n-vormen is zeer vaag. Wij teekenden het gebied waar de s-vormen nog leven tegenover dat waar de n-vormen totaal ingeburgerd zijn.’

Hoe zit het bij jou in de regio? Wordt daar tegenwoordig kos gezegd?